Het subsidiewoud

Het subsidiewoud
Peter Huijzer
29 oktober 2023

 

Afgelopen woensdag heb ik ruim een uur met een ambtenaar van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aan de telefoon gehangen. Niet voor de gezelligheid (al was het best een gezellige dame), maar vanwege een subsidie die we al in april hadden aangevraagd. In de tussentijd was onze aanvraag afgewezen en hadden wij tegen die afwijzing bezwaar gemaakt, en om ons bezwaar zorgvuldig te kunnen beoordelen wilde zij ons nog een paar vragen stellen.

De subsidie waar het om gaat, is de beruchte subsidie voor het verduurzamen van woningen, waarover de Vereniging Eigen Huis in mei nog berichtte dat een groot deel van de aanvragers al tijdens de aanvraagprocedure afhaakt. Een veeg teken.

Wat elke administratieve procedure, zo ook deze, voor ons nog eens extra ingewikkeld maakt, is de op zijn zachtst gezegd onorthodoxe constructie die wij hebben gebruikt om hier te kunnen wonen. Voor de overheden, banken en andere partijen die bepalen wat er wel en niet kan op de Nederlandse woningmarkt, zijn er eigenlijk maar twee soorten woningen: huur en koop. Omdat wij een huis huren dat we als vereniging hebben gekocht – simpel gezegd: wij zijn onze eigen huisbaas – zou je met recht van een derde, intersekse variant kunnen spreken. In Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk is deze variant veel gebruikelijker en daarmee een stuk minder angstaanjagend. (Ook zijn, toevallig of niet, de tekorten op de woningmarkt er minder schrijnend, maar daarover een volgende keer meer.) In Nederland daarentegen weten voornoemde partijen zich met deze constructie vaak geen raad.

In het geval van deze subsidie duurde het ook even voordat we zelf doorhadden in welke categorie wij eigenlijk vielen en of we dus de subsidie voor huizenbezitters, die voor zakelijke partijen of die voor verhuurders moesten aanvragen. Daarbij verschillen al die aanvraagprocedures nogal van elkaar: in het ene geval moet je subsidie aanvragen voordat je de maatregelen uitvoert, in het andere geval pas achteraf. Toen we daarachter kwamen, was het bijna te laat. Maar ‘gelukkig’ was onze warmtepomp nog altijd niet geleverd en moest ook een deel van het glas nog vervangen worden, en dus dienden we halsoverkop een subsidieaanvraag in. Als ‘zakelijke partij’, want daar vielen ook woonverenigingen onder, volgens de site van de RVO.

Groot was dan ook onze verbazing toen we in augustus (!) bericht kregen dat onze aanvraag was afgewezen, omdat we niet aan de definities van een woonvereniging zouden voldoen. Over die definities oftewel de vraag in welk hokje wij precies thuishoren, ging dan ook het gesprek van afgelopen woensdag. Een juridische kwestie, zou je zeggen, en omdat ik zelf niet vies ben van enige juristerij, kon ik deze bewuste ambtenaar, zelf ook jurist, er nogmaals op wijzen dat wij op basis van de artikelen 3.1 en 5.5 van onze statuten wel degelijk aan de definitie van woonvereniging voldeden en voorts, zoals artikel 1.1 van ons huurcontract onomstotelijk aantoonde, dat die vereniging ook daadwerkelijk zelfstandige woningen verhuurde, wat voor deze subsidie tevens een vereiste was.

De technische details van het huurrecht zal ik u hier besparen, maar waar het op neerkwam, was dus de vraag of onze woning zelfstandig of onzelfstandig is. Dat onze vereniging onzelfstandige wooneenheden zou verhuren was (en is) een heel begrijpelijk misverstand, dat ik onder verwijzing naar ons huurcontract eenvoudig de wereld uit kon helpen. Althans, dat dacht ik. Als antwoord kreeg ik namelijk te horen dat die juridische definities soms wat onhandig werden geformuleerd en dat het bij deze afwijzing ook niet zozeer om de exacte juridische gronden ging, maar om de werkelijkheid daarachter. Wat ik uit de mond van een jurist een hoogst merkwaardige uitspraak vond.

Hiermee begaven we ons blijmoedig – want dat is helemaal mijn pakkie-an – op filosofisch terrein: kun je immers op zinvolle wijze spreken over de werkelijkheid achter onze begrippen, zonder eerst deze begrippen zelf zo helder mogelijk te definiëren? Nochtans leek die niet-talige werkelijkheid mij in dit geval tamelijk eenvoudig: de RVO geeft mensen subsidie om hun huis te verduurzamen. Wij zijn acht mensen, die samen hun huis verduurzamen. Dus krijgen wij subsidie van de RVO.

Of we dan de ene subsidie of de andere krijgen, maakt mij niet zoveel uit, zei ik – ho ho, dat maakt wel uit, zei zij, want de ene is soms hoger dan de andere –, maar als we, zei ik, juridisch gezien linksom of rechtsom kunnen, zoals zij eerder zei, laat ons dan deze keer rechtsom gaan en de juridische definities zo hanteren dat wij daar wél onder vallen. Dan kunnen we gewoon deze subsidie krijgen en hoeven we niet weer een andere aan te vragen. Dat is toch echt voor iedereen het makkelijkst. En bovendien lijkt me dat geheel in de geest van deze verder volstrekt onbegrijpelijke subsidiewet.

Nu ja, daar moest ze zich nog een keer grondig in verdiepen. Dat ging haar uiteraard niet lukken binnen de gestelde termijn van zes weken, dus moest ze de behandeling van ons bezwaarschrift met nog eens zes weken verdagen. Als ik wilde, kon ik voor die tijd nog wel een hoorzitting aanvragen, waarin ik nog eens een uur de gelegenheid kreeg om haar van ons gelijk te overtuigen. Omdat het me weinig zinvol leek om nog eens een uur lang exact hetzelfde gesprek met haar te voeren (en omdat ambtenaren, zoals bleek, toch al tijd tekortkomen), zag ik daar maar van af. Als ons bezwaar zou worden afgewezen, zo verzekerde ze mij, konden we natuurlijk nog een gerechtelijke procedure aanspannen en zo nodig ook weer tegen die uitspraak in beroep gaan, helemaal tot aan de Hoge Raad. Wat een heerlijk vooruitzicht!

Maar voorlopig wachten wij in spanning af. En denk ik na over die werkelijkheid die blijkbaar geen juridische en evenmin een feitelijke, maar een ambtelijke werkelijkheid is. Welke wetten gelden daar eigenlijk? Helpt het om, zoals ik tijdens het gesprek uit alle macht probeerde, uitermate vriendelijk te blijven en vooral je geduld niet te verliezen? Of moet je je juist kwaad maken en je verontwaardiging laten blijken? Helpt het om hoogopgeleid en welbespraakt te zijn? Om man, wit en van Nederlandse afkomst te zijn? Om jong en ‘ondernemend’ te zijn? Helpt het om buiten de gebaande paden te denken, of juist om je angstvallig aan vastomlijnde hokjes te conformeren?

Is onze ambtelijke werkelijkheid überhaupt aan wetten onderworpen – of regeert daar de willekeur?

Nieuwsbrief